Wat drijft technologische vooruitgang? Oorlog, zeggen sommigen en wijzen naar kernenergie, de mobiele telefoon en iPads, die al jaren door het Amerikaanse leger worden gebruikt. Stom toeval, zeggen anderen: de magnetron werd geboren toen een chocoladereep van de Amerikaanse radartechnicus Percy Spencer smolt door de straling. Bittere noodzaak, counteren weer anderen. Door ziektes, schaarste en ergernis worden mensen vindingrijk.
Allemaal waar, maar niets heeft zoveel bijgedragen aan de wetenschap als de fantasie van schrijvers en kunstenaars. Misschien omdat ze meer dan gemiddeld geplaagd worden door ziektes, oorlogen en ergernissen, of omdat ze graag voor god spelen. Feit is dat verhalenvertellers – vooral science fictionschrijvers – de toekomst vaak griezelig goed kunnen voorspellen. Enerzijds hebben ze hun hun vinger strak aan de pols van de technologie; anderzijds fungeren hun verhalen als een koortsdroom voor uitvinders en wetenschappers, die met hun visioenen aan de haal gaan.
Voor het BBC-programma Horizon deed de Britse schrijver Arthur C. Clarke (co-auteur van 2001: A Space Odyssey) in 1964 een gooi naar de technologie van nu. Een gevaarlijke onderneming, zegt Clarke: ‘If a prophet could predict the future exactly as it will take place, his predictions would sound so absurd, so far-fetched, that everybody would laugh at him with scorn. So, if what I will say to you now seems very reasonable, then I will fail completely. Only if what I tell you appears to be absolutely unbelievable, have we any chance of visualizing the future as it really will happen.’
Facebook? Check. Bio-engineering? Check. Robotics? Check. 3D printing? Check. Chimps starting trade unions? Ehm…